Arie heeft baat bij paardencoaching
“Ik maak met iedereen ruzie die het verdient.” Hij zegt het met een twinkeling in zijn ogen, maar met een serieuze ondertoon. Arie Visser heeft nog steeds last van de gevolgen van zijn inzet in Libanon, veertig jaar geleden. Maar paardencoaching heeft hem veranderd.
Van maart 1979 tot januari 1980 diende Arie Visser (62) in de United Nations Interim Force In Libanon (UNIFIL). “Als chauffeur was ik vanuit Haris de hele dag aan het werk, zes dagen per week. Ik vervoerde benzine, olie, gasflessen, kerosine. Die moest ik uitventen”, vertelt hij over die tijd. Normaal gesproken moesten maten met hem mee, in je eentje het gebied in was een no-go. “Maar het eten was zó slecht dat iedereen voortdurend aan de schijterij was. Dan konden ze niet mee, en dus moest ik tóch in mijn eentje op pad.”
Overleven
In die periode heeft hij geleerd mensen in te schatten. “Ik reed constant in spanning. Je zat hobbelend in de wagen, de berg op. Eén schot op mijn wagen met al die losse jerrycans en het zou gebeurd zijn. Daarvan ben je je voortdurend bewust. Bij de roadblocks tussen Beiroet en Naqoura moest ik de mensen iedere keer in de ogen kijken om te zien hoe hun gemoedstoestand was. Om te overleven móest je dat wel leren.” Deze kunst, om aan iemands ogen te zien wat voor vlees hij in de kuip heeft, heeft hij mee naar huis genomen. “Dat is niet fijn”, geeft hij toe. “Mijn eerste indruk van iemand verandert niet meer.”
Of hij het als onrecht voelt dat hij en vele anderen naar Libanon werden gestuurd? “We werden daarheen gestuurd en moesten het daar maar mee doen. De politiek wist helemaal niet waar we heen gingen. En wijzelf ook niet. Overigens koos ik er zelf voor. Ik heb twee jaar in Seedorf, Duitsland gezeten, toen naar ’t Harde. En toen kwam Libanon. Ik dacht: Laat ik dat maar doen.” Arie was destijds Technisch Specialist (TS’er) bij Defensie: takelwagenchauffeur/ onderhoudsmonteur. Maar die waren er voldoende. Als hij naar Libanon wilde, dan moest hij mee als chauffeur. Dat deed hij. “Die beslissing kwam twee dagen voor vertrek. Van enige voorbereiding was geen sprake.” Oneerlijk voelt het wel bij de veteraan dat de publieke opinie zo gekleurd was. “Op de een of andere manier leek men in Nederland te denken dat we in een of ander vakantieoord zaten. Ik werkte daar zes dagen in de week. Hoezo vakantie?”
Hulpverlening
Eenmaal terug in Nederland gaat het niet goed met hem. In 1980 krijgt hij een ernstig motorongeluk, vermoedelijk als gevolg van een blackout. Talrijke operaties volgen. “Na anderhalf jaar thuiszitten verveelde ik me, dus ben weer aan het werk gegaan als TS’er bij Defensie.”
Maar zijn gedrag brengt hem in de problemen, ook door drank en drugs. “Ik ben een goed mens, maar deed andere dingen. Toekomstperspectief had ik niet; ik leefde naar de volgende dag. Ik kocht bijvoorbeeld geen huis, want daar stond tegenover dat ik dertig jaar op één plek zou moeten werken. Dat was niet aan de orde.” Door zijn gedrag komt hij terecht bij de Sectie Individuele Hulpverlening (SIH) in Amersfoort. “Daar konden ze niets voor me doen. Datzelfde gold voor de SIH in Zwolle waar ik later terechtkwam. Eigenlijk was ik in Libanon al na een half jaar naar de klote. Op de foto’s van toen kon je al zien dat het niet goed met me ging.” De foto’s waar hij op doelt heeft hij niet meer. Verloren gegaan tijdens een brand. Maar hij heeft ze niet nodig om het gevoel van toen op te roepen. “Ik heb geen empathie naar de mensen. Als mijn eerste indruk van iemand een slechte is, dan maak ik ruzie. Mijn zoon zegt: ‘Je houdt gewoon niet op.’ En dat is zo. Ik kan niet tegen onrecht. Dan gá ik door, ik móet antwoord hebben. Die constante spanning, dat heb ik nodig.”
Paardencoaching
Via een Libanonreünie maakt hij kennis met de BNMO. “Tijdens de reünie sprak ik andere Libanonveteranen en ik dacht: Jullie lijken méér op mij dan mijn broers. Ze deden allemaal hetzelfde. Daar zeiden ze ook: Volgens mij heb je PTSS. Toen heb ik zelf het ABP gebeld.” Wat volgt is een jarenlang gevecht over de hoogte van zijn MIP. Daar heeft de BNMO zich ook nog sterk voor gemaakt, maar het ging moeizaam. “Bij 60 procent ben ik uiteindelijk maar gestopt. Ik had het geld niet nodig, het ging mij om de erkenning.”
Zo’n anderhalf jaar geleden komt hij bij de BNMO in aanraking met de programma’s rond paardencoaching bij Caprilli in Barneveld. “De paarden hebben me veranderd en hebben gemaakt dat ik me wil uiten.” Iets wat hem sinds de terugkeer uit Libanon, bijna veertig jaar geleden, niet meer lukte. “Het uitwisselen van energie met die paarden kan ik gewoon goed. Dat paard kan geen spanning vasthouden, dus raak ik mijn spanning kwijt. In die box krijg ik gemakkelijker contact met mezelf. Dan ben ik weer een tijdje rustig.”
Dat het beter met hem gaat blijkt uit het feit dat hij vorig jaar voor het eerst naar Nederlandse Veteranendag is geweest. “Een maat die bij mij op bezoek was vertelde mij daags daarvoor dat hij naar Veteranendag ging en ik beloofde mee te gaan. Toen hij weg was had ik daar meteen spijt van. Maar ik ben wél gegaan.” En ook dit jaar was hij weer in Den Haag. “Mijn vader is Indië- en Nieuw-Guinea-veteraan; die gaat naar al die kransleggingen. Zelf ben ik daar helemaal niet van. Ik houd niet van medailles op mijn borst. Sommige mensen zien die dingen anders dan ik ze zie. Ik heb mijn draaginsigne Nobelprijs VN en mijn DIG, dat is voldoende.”
Op dit moment werkt Arie mee aan een film over paardencoaching, geïnitieerd door Sylvia Bosveld van Caprilli. “Om ook andere veteranen over de streep te trekken om met paarden te gaan werken. Misschien hebben zij er, net als ik, ook baat bij. Al help ik er maar één mee.”